Het was zo’n ruwe, winderige, sombere maandagochtend in februari waarop de naargeestigheid over het land neerdaalde en de seizoensdepressies om zich heen grepen. De rechtbank hield geen zitting. De telefoon ging niet. Kleine criminelen en andere potentiële cliënten waren elders in de weer en hielden zich totaal niet bezig met het inhuren van advocaten. De kans was groter dat de sporadische beller een man of een vrouw was die nog ondersteboven was van de te grote vakantie-uitgaven en nu advies wilde over onbetaalde creditcardrekeningen. Die werden snel doorverwezen naar de buren, of naar de overkant van het plein, of naar wie dan ook.
Jake zat boven achter zijn bureau en schoot niet echt op met de stapel papierwerk die hij al weken, of zelfs maanden, had genegeerd. Nu hij dagenlang geen rechtbank of hoorzittingen op de agenda had staan, had dit een goede tijd moeten zijn om de oude dossiers weg te werken die niks om het lijf hadden en waar hij, zoals iedere advocaat, een jaar geleden om de een of andere reden ja tegen had gezegd en waar hij nu gewoon van af wilde. Het voordeel van een advocatenkantoor in een klein stadje, vooral als dat je geboorteplaats was, was dat iedereen je naam kende, want dat wilde je. Belangrijk was dat mensen goed over je dachten en je mochten, en dat je een goede reputatie had. Als je buren zich in de nesten hadden gewerkt, wilde jij de man zijn die ze belden. Het nadeel was dat die zaken altijd alledaags en amper winstgevend waren. Maar je kon geen nee zeggen. De roddels waren hevig en meedogenloos en een advocaat die zijn vrienden de rug toekeerde, zou het niet lang volhouden.
Zijn gepieker werd onderbroken toen Alicia, zijn huidige parttimesecretaresse, door de telefoon op zijn bureau klonk. ‘Jake, er is hier een echtpaar dat jou wil spreken.’