Walter Nash wilde niet bij de begrafenis zijn. Geen mens wilde zijn vader toch begraven, zelfs niet als vader en kind geen nauwe band hadden gehad? Maar toch, toen hij nog klein was deden hij en zijn vader veel leuke dingen samen, dingen die je zag in films en op Hallmark-kaarten.
In de loop der jaren was Nash echter veranderd in iemand voor wie zijn vader – een keiharde, compromisloze Vietnamveteraan – geen respect kon opbrengen, laat staan dat hij hem aardig kon vinden. Dus toen leidden zijn vader, die door iedereen Ty werd genoemd, en hij ieder hun eigen leven. Ze zagen elkaar zelden, hoewel ze in dezelfde stad woonden: zijn vader in een eenvoudige wijk met oude huizen en Nash in een gated community achter een beveiligd hek dat alle andere mensen buitensloot, inclusief de mensen uit die eenvoudige wijk met eenvoudige oude huizen.
Nash bekeek zichzelf in de spiegel terwijl hij zijn stropdas knoopte. Hij was veertig, ruim 1 meter 90 en slungelachtig: te mager met een onderontwikkelde borstkas, afhangende schouders en dunne armen en benen. Hij had nooit geprobeerd gespierd te worden, want dat had toch geen zin als je geen atleet, soldaat, politieagent of uitsmijter was? Hij had nog altijd een dikke bos golvend bruin haar, maar begon bij de slapen al grijs te worden.
Nash woonde met zijn vrouw Judith en hun negentienjarige dochter Maggie in een ruime woning, ongeveer achthonderd vierkante meter, van twee verdiepingen, waarvan de gevels bestonden uit natuursteen en stucwerk. De benedenverdieping was fraai ingericht en op de bovenverdieping waren vijf slaapkamers en zeven badkamers. Naast het huis was de garage met drie deuren voor zijn grote donkerrode Range Rover, Judiths zilverkleurige Mercedes-Benz S-Klasse en Maggies donkergroene bmw-cabriolet. Achter het huis was een grote, onder architectuur aangelegde tuin met een zwembad met regenboogkleurige tegels.
Maggie was ‘een ongelukje’ toen ze nog studeerden, dus hadden Walter en Judith zich bij de plaatselijke rechtbank snel in de echt laten verbinden door een rechter die ze niet kenden en in afwezigheid van hun beide families. Ze waren niet op huwelijksreis gegaan, maar hadden een flat gekocht.
Dat was veel verstandiger, vond Nash, die een huwelijksreis maar een kostbare manier vond om een fotoalbum te vullen. Later verkocht hij de flat en met de winst betaalde hij hun beide studieleningen af.
Nash was de directeur van Sybaritic Investments. Die positie had hij verworven na jaren van werkweken van honderd uur met korte of geen vakanties en vliegreizen naar verschillende staten en county’s. Hij maakte ingewikkelde berekeningen, analyseerde zakelijke kansen, onderhandelde over voorwaarden en ontwierp ingewikkelde deals waarvoor een heleboel advocaten en kilometers papier nodig waren. Ondanks deze enorme druk was hij een gehaaide zakenman.
Al dit harde werk en al deze opofferingen waren de moeite waard geweest, want nu verdiende hij een salaris van zeven cijfers plus substantiële bonussen.
Nash aanbad zijn vrouw en dochter, maar had geen nauwe band met hen – met niemand eigenlijk. Zijn vrouw en dochter leken zijn afstandelijkheid geen probleem te vinden, maar lieten hem duidelijk merken dat ze het fijn vonden als hij hun wel aandacht schonk.
Nash had nooit gemakkelijk vrienden gemaakt. Hij was introvert, bezat een waar talent om met cijfers om te gaan en om geld van hier naar daar te verplaatsen, en hij was een visionair als het ging om het vergelijken van zakelijke vooruitzichten en waardevermeerdering. Hij was in staat om alle substantiële en belangrijke zaken die hiermee te maken hadden uit te leggen. Verder was hij ook nog eens een motiverende en eerlijke teamleider. Toch werkte hij eerlijk gezegd het liefst alleen.
Hij had in zijn leven maar één vriend gehad en deze miste hij nog elke dag. Dat was Charly, zijn labradoodle. Toen Maggie vier was, hadden ze hem gekocht van een fokker.
Toen het dier een jaar geleden door zijn hoge leeftijd en ziekte geen kwaliteit van leven meer had, moesten ze Charly laten inslapen. Tijdens deze procedure was Nash zo gedesoriënteerd en buiten adem geraakt dat hij dacht dat hij een paniekaanval of een hartaanval had.
Is dat slecht van me? Ik huilde wel om een hond, maar kon geen traan laten om de dood van mijn vader. Ja, misschien dus wel.