Goud
Ba sterft ’s nachts, nu moeten ze op zoek naar twee zilveren
dollars.
Tegen de ochtend stampvoet Sam in een bozig ritme, maar
Lucy wil toch voor het weggaan iets zeggen. Stilte weegt zwaar
op haar schouders, drukt en drukt tot ze zwicht.
‘Sorry,’ zegt ze tegen Ba in zijn bed. Het laken dat hem
toedekt is het enige propere oppervlak in dit donkere en stoffige
hok, tot in alle hoeken en gaten zwart van de steenkool. Ba
lette bij leven niet op rommel en in de dood gaat zijn gemeen
samengeknepen blik er straal langs. Langs Lucy. Recht op Sam
af. Sam de oogappel, het ronde bundeltje ongeduld dat in te
grote laarzen bij de deur staat te trappelen. Sam die aan elk
woord van de levende Ba hing ontwijkt nu zijn blik. Het treft
Lucy als een mokerslag: Ba is echt weg.
Wroetend met blote tenen in de aardevloer zoekt ze naar
woorden om Sam te bereiken. Balsem om jaren van pijn te
bestrijken. Stof hangt spookachtig in het licht bij het enige
raam. Geen zuchtje laat het bewegen.
Er prikt iets in haar wervelkolom.