Stupni Do, een dorp in Bosnië, oktober 1993
Er steeg rook op uit de skeletachtige huizen. Op de grond lag een donkere plas water dat via een pijp uit een van de huizen spoot. Tomas Wolf draaide zich om. Hij vond de Zweedse legervoertuigen beneden in de groene vallei net reusachtige gestrande walvissen. De grijze hemel hing zwaar boven het dorp. De lucht die hij inademde was guur en kil. Hij keek naar de bosrand, zocht met zijn blik verder naar boven over de groen beklede heuvels die gehuld waren in een melkachtige mist. De Zweedse vn-soldaten onderzochten de plek waar ooit mensen hadden gewoond. Elk gebouw was beschadigd. Waar was iedereen? dacht Tomas. Hebben ze kunnen vluchten? Er werd geclaxonneerd, gevolgd door nog meer getoeter van de legervoertuigen. Tomas begreep dat het een poging was om de eventuele overlevenden tevoorschijn te laten komen. Iemand riep dat hij een kaakbeen had gevonden. Het tv-team dat met de Zweden het dorp in was getrokken haastte zich ernaartoe. Tomas bewoog zich waakzaam in de richting van een openstaande bruine kelderdeur in een stenen huis. Hij maakte de zaklantaarn aan zijn riem los en stapte naar binnen. Geur van vocht en aarde. Hij scheen met de lamp in het rond. Houten planken langs de wanden. Zakken met aardappels op de vloer. Hij schrok toen hij in een hoek iets zag bewegen. Een rode kat blies nijdig, voordat hij snel langs zijn rechtervoet glipte en naar buiten verdween.8 Tomas haalde opgelucht adem en ging toen verder met het onderzoeken van de kelder. Hij liet het licht over de wanden en de vloer schijnen, totdat het op iets wits, bijna lichtgevends viel tegen de achtergrond van de aardtonen. Van schrik liet hij de zaklantaarn op de grond vallen.