Voorpublicatie
Zaterdag 6 november
Cecilia Wreede liep voorzichtig over de vloer van de kelder om geen sporen te contamineren. De vloer was bepoederd met pleisterkalk die van het plafond en de muren was neergedwarreld. Her en der stonden gele markeercijfers tussen hoopjes vochtige aarde, als sandwichborden in poppenformaat.
Ooit moest dit een knusse haardkamer zijn geweest. Nu rook het er naar schimmel en was het vocht door de muren heen gedrongen, zodat het behang onderaan in brede banen was opgekruld. Het gestucte beton erachter zat vol barsten en grillige gaten.
De bank was het enige meubelstuk dat nog enigszins intact genoemd kon worden, maar ook die was lelijk toegetakeld.
De kussens waren met messen bewerkt en de vulling puilde uit de scheuren in het leer. De salontafel was aan stukken geslagen, net zoals de tv en de leunstoel voor de schouw. Het glazen luik van de kachel was verbrijzeld. De betegelde vloer lag bezaaid met as en stukjes verkoold hout. De tegels waren gebarsten en hier en daar was de vloer opengebroken, zodat het beton eronder te zien was. Tussen de as en de aarde glommen groene scherven van gebroken wijnflessen en stukjes veiligheidsglas van het kachelluik.
Dwars door de chaos van aarde en puin liep een bloedspoor. Iemand had een lichaam van de haardkamer naar de keldergang gesleept.
‘Waar is het?’ vroeg Cecilia verbeten, terwijl ze het bloedspoor volgde met haar blik. De aanblik van bloed bracht haar allang niet meer van haar stuk. Toch bezorgde dit roodbruine spoor haar een onaangenaam gevoel. Ze wist wat haar te wachten stond.
‘Waar het altijd is,’ antwoordde Jonas Andrén, haar naaste collega. Er klonk geritsel toen hij naar de kelder wees. Cecilia vond hem net een reusachtige baby in zijn witte plastic pak.
Zijn bril stak onder de capuchon uit die zijn haar bedekte. Zij zag er ongetwijfeld net zo belachelijk uit. ‘In de kelderopslag.
Kom, dan laat ik het zien.’
Cecilia knikte en liep voorzichtig achter Jonas aan naar de stookruimte, waarbij ze goed oppaste dat ze niet in de bloedsporen stapte. In het felle licht uit een deuropening zag ze nog meer aarde en gele bordjes die modderige voetsporen markeerden.
‘Let goed op waar je je voeten neerzet daarbinnen,’ zei Jonas. ‘Het forensisch team heeft nog geen monsters van het bloed genomen. Al weten we vrijwel zeker van wie het is. Linda Sandström, gescheiden moeder van twee kinderen. Heeft dit huis een paar jaar geleden gekocht en liet een nieuw drainagesysteem aanleggen.’
Cecilia knikte. ‘Zoals alle slachtoffers voor haar. Ik moest zowat naar binnen klimmen toen ik aankwam. De hele tuin ligt open.’
De kelder baadde in het felle licht van meerdere bouwlampen. Het verblindde Cecilia en weerkaatste tegen Jonas’ plastic pak. Cecilia knipperde een paar keer met haar ogen om aan het licht te wennen terwijl ze zich voorbereidde. Ze had dit nu al zo vaak meegemaakt dat het routine zou moeten zijn. Toch voelde ze hoe haar hart sneller begon te kloppen en het maagzuur naar haar keel steeg. Ze had zoveel slachtoffers van moord gezien, in zulke onnatuurlijke houdingen, dat ze niet snel meer schrok. Maar met wat ze nu zag wist ze zich geen raad, hoe vaak ze er ook mee geconfronteerd werd. Er was geen lichaam. En de afwezigheid van een bloederig slachtoffer was erger dan het alternatief.
Midden in de ruimte was de vloer van onderaf opengebroken. Rond het gat lagen grote hopen aarde, stukken beton en tegelscherven. Wormen en zwarte insecten krioelden door elkaar. Het bloedspoor verdween over de rand. Cecilia ging op haar hurken naast het gat zitten. Het was groot genoeg voor een mens. De duisternis staarde terug toen ze in de smalle tunnel onder de grond keek. Het duizelde haar en ze zocht steun bij de vloer om haar evenwicht niet te verliezen.
Ze kon dit niet uitstaan. Ze kon het niet uitstaan dat er geen lichaam was. Ze kon het niet uitstaan dat ze niets had om op af te gaan, ook deze keer niet. Het leek wel of er op dit hele onderzoek een vloek rustte.
Cecilia schudde haar hoofd. ‘Verdomme.’
‘Had je dan iets anders verwacht?’
‘Nee,’ zei ze, en ze stond op. ‘Maar ik had het wel gehoopt.’
‘Wat dan?’
‘Weet ik veel, een gewone moord bijvoorbeeld?’
Jonas moest lachen. ‘Het is 6 november, Cissi. Je weet wat dat betekent.’
Cecilia knikte. ‘Ja, ik weet het. Iedereen weet het. Ik ben het alleen zo spuugzat.’ Ze keek radeloos om zich heen. De kelderruimte stond vol opgestapelde verhuisdozen. Tegen een van de muren stond een stellingkast, die uitpuilde van de barbiepoppen in de ongeopende, originele verpakking.
‘Vroeg of laat krijgen we hem te pakken,’ zei Jonas.
‘Dat weet ik zo net nog niet.’ Cecilia huiverde. Hadden die poppen maar kunnen spreken, dacht ze. Ze hield niet van barbies. Hun geschilderde ogen staarden haar beschuldigend aan. Ze keek weer in het gat en schudde haar hoofd, waarna ze zich omdraaide en de kelder verliet. ‘Ik ga. Jullie redden het verder zelf wel.’
‘Waar ga je naartoe?’ vroeg Jonas.
‘Wat denk je? Naar het bureau. Iemand moet de media vertellen dat de Das weer heeft toegeslagen.