Het is een schitterend pand. Een enorme wit gestuukte villa van twee etages met zolderkamers. Dankzij de grote ramen aan de voor- en achterkant is er overal zicht op de zee. Ik neem aan dat een van de muren ooit is afgebroken om die gigantische open ruimte in het victoriaanse huis te creëren.
Er zullen stalen steunbalken zijn geplaatst, wat behoorlijk prijzig is, alleen maar om de bewoners meer licht en ruimte te geven. Opeens ben ik een beetje jaloers. Dat is niks voor mij, ik ben nooit jaloers op iemand en denk zelfs zelden aan anderen. Maar dit is een heel ander geval. Ik zet de motor uit en blijf even zitten om me voor te bereiden. Door het raam aan de andere kant van het huis zie ik beweging. Ik zet een honkbalpet op, doe het portier open en hoor mensen gedempt praten. Er staan vier auto’s buiten en daar zal het niet bij blijven. Ik loop om het busje heen en schuif de zijdeur open. Daar ligt mijn laatste bezorging van de dag: een zeer grote bos witte hortensia’s en rozen, het mocht wat kosten, in een roze tas. Op de envelop staat Nina Swann en kinderen geschreven.
Ik loop naar de voordeur en tuur onopvallend door het keukenraam als ik langsloop. Er zit een groepje mensen aan de tafel, jonge en wat oudere mensen. Ze drinken wijn en hebben donkere kleding aan. Er staat muziek op en ik zie brandende kaarsen. Er hangen schilderijen, foto’s en grafische kunst aan de muur. Ze hebben een designerkeuken in donkerblauw en roze, met hier en daar een glimp van messing en koper. Er hangen grote glazen lichtbollen aan goudkleurige kettingen aan het plafond en er staan overal planten. Door de deur achter in de keuken zie ik enorme fluwelen zitbanken, een mengpaneel en een poster van de Gorillaz.
Hier woont een man uit generatie X die het juiste pad heeft gekozen en succesvol is geworden. Met uiterste precisie en zorg bouwde hij zijn leven op. Maar het is ook het huis van een man die één enorm slechte vergissing heeft begaan, waar zijn vrouw en zijn gezin steeds opnieuw voor zullen boeten.
Ik loop door en druk op de deurbel.
2
Ash bedankt de bezorger, doet de voordeur dicht en gaat met de bloemen naar de keuken. Haar moeder Nina, haar broer Arlo, haar oma, haar oom, haar tante, hun drie kinderen en haar beste vriendin zitten allemaal aan de grote houten tafel vol wijnglazen, vieze borden en uitgelopen crème van de petitfours. Iedereen is treurig maar ook ontspannen.
Ze hebben het ergste achter de rug, de dag loopt ten einde. Nadat alle gasten weg waren heeft Ash haar hakken uitgedaan. Ze loopt rond op de kousenvoeten van haar zwarte panty.
‘Van wie zijn ze?’ vraagt haar moeder. Haar stem breekt.
‘Eh…’ Ash ziet een envelopje aan de buitenkant van de roze tas hangen. Ze maakt het los en geeft het aan haar moeder.
‘Kijk jij maar,’ zegt haar moeder.
Ash haalt een kaartje uit de envelop. Het is net als de tas oudroze en er staat een gestanste roos op. Ze strijkt er onwillekeurig over. De bloemist heeft in een slordig handschrift, bespat met een waterdruppel, wat geschreven.
We denken aan jullie.
Liefs en gecondoleerd.
De familie Tanner
‘Wie zijn dat nu weer?’
Ash’ moeder zegt zuchtend: ‘Ik zou het werkelijk niet weten.
Kun je ze in een vaas zetten?’
‘Er zijn geen vazen meer.’
Haar moeder zucht weer en Ash weet dat ze vandaag niks meer over bloemen moet zeggen. Ze zet ze bij een ander boeket in een vaas. De twee boeketten passen totaal niet bij elkaar en het ziet er dan ook niet uit.
Ze gaat bij de anderen aan tafel zitten. Ella schenkt wat witte wijn in Ash’ lege glas. Ash stuurt haar een kushandje.
De zon liet zich vandaag niet zien. Heel ironisch, want Ash’ vader was dol op de zon en achtervolgde die de hele tuin en de hele wereld door. Hij had een uv-lamp in zijn thuiskantoor voor sombere dagen en hield ijverig de weersvoorspellingen in de gaten. Als de lente nog maar net in de lucht hing, dan wilde hij al barbecueën. Hij had dit huis gekocht omdat het volop zon had. Hij had diverse plekjes in de tuin waar hij kon zonnebaden, zelfs eentje waar hij in februari nog de zon ving en dat hij Ibiza noemde. ‘Ik ga even naar Ibiza,’ zei hij dan op een zonnige ochtend, met een kop koffie in de hand en een zonnebril op zijn hoofd geschoven. Er stond altijd een fles zonnebrandcrème bij de achterdeur. Van januari tot en met december.
Maar vandaag, op de dag dat ze afscheid van hem namen, had de zon zich verscholen. Ash zou graag geloven dat hij de zon mee had genomen. Maar ze dacht niet dat overledenen ook maar enige invloed hadden, dus nee, daar geloofde ze toch niet echt in.
Hij was vierenvijftig.
Hij was door een onbekende vermoord.
Was op de rails geduwd.
Was onder een metro gekomen.
Hij was van een restaurantopening onderweg naar huis.
Niet zijn restaurant, maar van een vriend, in Soho. Hij was enorm dronken geweest. Had de ene na de andere tequila achterovergeslagen, vertelde zijn vriend. Hij was de gangmaker van het feestje geweest. Dat was hij altijd wel, Paddy Swann, een gangmaker.
De man die hem voor de metro had geduwd heette Joe Kritner.
Zo, klaar. Eén moment, twee levens. Nog meer, als je de machinist, de getuigen, en de ambulancemedewerkers meetelt die hem in stukken van de rails hadden gehaald.
Er ligt een fotoalbum op tafel. Ash en haar broer Arlo hebben dat gemaakt. Ze hebben de laatste bladzijden opengelaten zodat de gasten hun eigen foto’s van pa, van Paddy, konden plaatsen. Ash slaat het album open en zucht als ze haar vader met een hoedje en een zonnebril op en een plastic bekertje met bier tijdens een of ander festival ziet. Halverwege de jaren negentig, schat Ash. Hij is in 1970 geboren, dus hij zou daar een jaar of vijfentwintig zijn. Zo oud is zij nu ook.
‘Waar was dat?’ vraagt ze haar moeder. Ze draait het album naar haar toe.
‘Aha, Glastonbury. Uiteraard.’
‘Uiteraard,’ zegt Ash droog. ‘Was jij daar ook?’
‘Ja. Oasis, Pulp, The Cure. Het was bloedheet. We waren daar met Lena en Johnny. Papa werd erg, erg…’
‘Dronken?’ raadt Arlo.
‘En dat niet alleen.’
Ze glimlachen allemaal wrang. Iedereen wist hoe Paddy was. Hij hield van een borrel, hij hield van uitgaansdrugs.
Hij hield ervan stoned te worden. Hij hield ervan om naar muziek te luisteren en had altijd een koptelefoon op. Hij hield van grammofoonplaten, T-shirts, livemuziek, mensen en eten.
Paddy Swann was de ongecompliceerdste mens die er bestond en veertien dagen eerder gaf een zeer gecompliceerd mens Paddy Swann de hoofdrol in zijn eigen zeer gecompliceerde innerlijke wereld en duwde hij hem onder een metro. En nu is hij dood.
De overgebleven leden van zijn stam zijn inmiddels luidruchtig geworden. Ze weten niet hoe ze zich rustig moeten gedragen, zelfs niet tijdens het afnemende licht op de dag dat ze hem hebben begraven. Maar de herrie wordt doorboord door iets scherps en vreselijks. Zijn stem, zijn lach, zijn aanwezigheid ontbreken. Het feit dat ze het voortaan zonder hem moeten doen.
Ash slaat het album dicht, pakt haar glas wijn, drinkt het in één teug leeg zonder op de suikerzoete, kleffe warmte ervan in haar mond te letten en hoe het in haar mond rondwalst.
Hoe kunnen ze vanavond gaan slapen? Hoe kunnen ze zeggen dat deze dag voorbij is en dat nu het vervolg komt?..