Juni 2019
Samuel
‘Jason Mott?’
‘Ja, dat ben ik.’
Ik kijk naar de jongeman die tot aan zijn enkels in de modder aan de oever van de Theems staat. Hij heeft rossig haar dat als een stel gordijnen aan weerskanten van zijn vriendelijke gezicht vol sproeten hangt. Hij heeft rubbere laarzen aan tot over zijn knie en een kakikleurig werkvest met een grote hoeveelheid zakjes. Om hem heen staat een kring mensen nieuwsgierig toe te kijken. Ik ga naar hem toe en probeer de modder zo veel mogelijk te vermijden. ‘Goedemorgen,’ zeg ik. ‘Ik ben hoofdinspecteur Samuel Owusu. Dit is Saffron Brown van de technische recherche.’ Jason Mott doet duidelijk zijn best niet onder de indruk te zijn door de aanwezigheid van twee echte rechercheurs, maar hij slaagt er niet in. ‘Ik heb gehoord dat je iets hebt gevonden. Kun je dat toelichten?’ Hij knikt ijverig. ‘Ja, zoals ik al over de telefoon heb gezegd, ben ik een mud-larking-gids, een beroeps. En ik was hier vanochtend met een groep en deze jongeman’ – hij wijst naar een jongen die eruitziet als een jaar of twaalf – ‘was wat rond aan het neuzen en maakte die zak open.’ Hij wijst naar een zwarte vuilniszak die op een losse steen staat. ‘Een van de regels bij mud-larking is dat je niets aanraakt, maar deze zak stond daar gewoon, alsof iemand hem daar had achtergelaten, dus kan het volgens mij geen kwaad dat hij hem heeft opengemaakt.’ Hoewel ik geen verstand heb van de regels bij mud-larking, kijk ik de jongen geruststellend aan en hij lijkt opgelucht. ‘Maar goed, zeker weten doe ik het niet, want ik werk niet voor de technische recherche’ – Jason Mott glimlacht zenuwachtig naar Saffron en ik zie hem een beetje blozen – ‘maar volgens mij zijn het menselijke botten.’