Interview met Rienk Stuive en Rene van der Heijden
‘Jullie boek is een feest der herkenning’
Ruim een jaar geleden zaten Rienk Stuive en Rene van der Heijden op het terras van in hun woonplaats, het kunstenaarsdorp Bergen, en boomden over het werk in organisaties en over het schrijven van managementboeken. “In de dagelijkse praktijk gaat het er in bedrijven nooit aan toe zoals beschreven in de boeken”, vertelt Stuive. “Daarin vonden we elkaar. Het gedrag van mensen is niet te vatten in modellen waar managers graag mee werken.” Rene van der Heijden vult hem aan: “En dat gedrag bestaat vaak uit een ingewikkeld, onderhuids spel met woorden, verhalen, waarden en normen, waarmee we elkaar aftroeven. Het is niet het jouw geleverde werk, kunde of diploma’s die bepalen of jij carrière maakt in een bedrijf.”
Zowel Stuive als Van der Heijden hebben meerdere boeken geschreven over management. Stuive, met een verleden als docent, schrijft boeken voor het hoger onderwijs en journalist/schrijver Van der Heijden heeft als ghostwriter boeken over management voor anderen geschreven. In De kunst van het meebewegen hebben de auteurs zo’n 200 overdenkingen voor het kantoor verzameld en daarmee de praktijk belicht. ‘Kantoorregels’, zoals ze deze gedachten noemen, kun je zien als een gids ofwel ‘handorakel’ voor organisaties. Stuive en Van der Heijden vertellen in hun boek waarom je meer hebt aan doorzettingsvermogen dan aan talent. Ze vertellen wat mannetjesmakers, lakeien, sfinxen en trekpoppen zijn. En leggen uit waarom sommige mensen als expert gezien worden en anderen niet, hoewel die laatsten misschien kundiger zijn. “We hebben een leuke reeks kantoorregels verzameld”, zegt Van der Heijden. “Die moet je echt niet achter elkaar gaan zitten lezen, dan zie je door de bomen het bos niet meer.” Stuive: “Maar als je af en toe een paar bladzijden uit ons boek leest en daar over nadenkt, zoals je ook soms een paar bladzijden uit een boek van zen-master leest en vervolgens over die overdenkingen nadenkt, dan snap je de praktijk opeens een stuk beter.”
Is het jullie bedoeling om mensen aan het denken te zetten?
Stuive: Ik denk dat de lezer er uiteindelijk niet aan ontkomt om hierover na te denken. Het is niet ons eerste doel. We hebben het manuscript inmiddels al aan vrij veel mensen laten lezen. Iemand zei tegen ons: ‘het lezen van jullie boek is het vieren van het feest der herkenning’. Het is een boek dat mensen absoluut kan helpen om in bepaalde situaties in je werkzame leven juiste keuzes te maken. Er is altijd wel een kantoorregel die de situatie verklaart en misschien zelfs steun kan geven.
Van der Heijden: In deze tijd, waarin we allemaal een beetje zoekende zijn, waarin organisaties experimenteren met nieuwe manieren van aansturen, laat De kunst van het meebewegen op een vrij vileine manier zien wat er niet klopt aan het principe van de koekjesfabriek, waarin de chef denkt en orders uitdeelt en de werkvloer mag uitvoeren. Ik geloof dat die hiërarchie en de apenrots zijn langste tijd heeft gehad. Mensen willen leuk werk hebben, voelen dat wat ze doen nuttig is en werken voor mensen die ze aardig vinden. Het ‘denken’ mag op alle niveaus plaatsvinden. De bedrijven die nu zo werken, doen het ook een stuk beter dan de oude bedrijven.
Is dit boek alleen voor de kantoorvloer?
Van der Heijden: Nee, zeker niet. Eigenlijk zijn de kantoorregels, zoals wij dat noemen, veel universeler toepasbaar. Misschien dat een tien procent alleen voor werksituaties geldt, maar de rest kom je overal tegen waar mensen met elkaar omgaan en gezamenlijk iets proberen te maken. Het gaat vooral over hoe je in groepen functioneert, wat groepen met jou doen.
Stuive: Iedereen heeft wat aan onze kantoorregels; in elke fase van zijn leven, in elke rol. De uitgebluste medewerker. De ambitieuze young professional. De narcistische chef, de cynische uitgerangeerde medewerker, de carrièrejager. Maar ook de huisman of -vrouw en de scholier. Iedereen snapt de achtergrond van onze kantoorregels en iedereen kan er iets van meenemen.
Is de gangbare managementliteratuur dan onzin?
Stuive: Natuurlijk niet, wat daarin staat is belangrijk! Als je gaat werken op de Zuidas moet je bewijzen dat je meekunt. Jij moet de heersende theorieën, de termen en de regels eigen maken. Dat leer je in standaard managementmodellen. Dat is een soort stap één. Maar als je beter naar organisaties kijkt, zie je dat het construct dat managers proberen te creëren vaak heel geforceerd is. De kunst van het meebewegen zal veel verklaren wat je vanuit de literatuur niet meekrijgt. Je kunt natuurlijk ook met ons boek beginnen.
Van der Heijden: In die boeken worden heel veel vragen niet beantwoord. De wereld steekt veel minder rationeel in elkaar. Daar komt iedereen gaandeweg wel achter: Als je vasthoudt aan de manier zoals je het uit de boeken hebt geleerd, is dat zeker geen garantie voor succes. Bij de een valt dat kwartje sneller als bij de ander.
De toon is grappig. Soms belerend, soms misschien cynisch. Waarom?
Rienk: Daar hebben we goed over nagedacht. Als je de sociale structuur wilt beschrijven zonder in modellen te willen vervallen, dan moet daar zowel strengheid, humor als cynisme inzitten, zelfs gelatenheid. Dan kom je ook echt binnen. Als mens ben je ook niet continue rechtdoorzee en strak. Je bent soms correct, maar ook incorrect. Dat vind ik ook de kracht van ons boek.
Hoort het boek ook echt bij deze tijd?
Rene: Door de info-tech-revolutie zijn we als maatschappij zoekende. Veel kantoorwerk is geautomatiseerd of wordt dat binnen een paar jaar. Banen verdwijnen en er komen banen bij. We hebben in de afgelopen decennia ook heel veel banen gecreëerd die eigenlijk weinig waarde hebben. Waar een maatschappij met gemak zonder kan. Dat geeft ook frictie. Mensen die taken moeten uitvoeren voor de organisatie waarvan je in alle ernst kunt afvragen: wat voegt het toe? Wat wordt het product of de dienst hier nu werkelijk beter van? Een organisatie of een afdeling van een organisatie vindt altijd wel een reden om te bestaan. Het is een soort darwinistisch principe. Dit is overigens ook een van de kantoorregels in ons boek.