Op de dag dat ze het lichaam bij de kust aantroffen, werd Matthew Venn toch al geplaagd door gedachten aan de dood. Hij stond voor het North Devon Crematorium aan de rand van Barnstaple, met een bed van paarse krokussen aan zijn voeten. Vanaf een afstandje sloeg hij de lijkwagen gade die zijn vader naar de aula vervoerde. Nadat de kleine groep rouwenden naar binnen was gegaan, liep hij iets dichter naar het gebouw toe. Niemand trok zijn recht om daar te zijn in twijfel. Hij zag eruit als een respectabel man, iemand die nette pakken en ingetogen stropdassen droeg, voortijdig grijs en serieus. Niet iemand die risico’s nam of regels overtrad. Matthew bedacht dat hij de celebrant had kunnen zijn, die iets te laat voor de dienst arriveerde. Of een bedeesde rouwende, schaapachtig en verontschuldigend, met zijn zachte huid en droevige ogen. Een onbekende die hem voor het eerst zag, zou medeleven en troostende woorden verwachten. In werkelijkheid was Matthew kwaad, maar hij had lang geleden al geleerd om zijn emoties te verbergen.