Vele jaren na die ochtend in april waarop alles begon, toen hij onverwacht, maar voor de zoveelste keer oog in oog stond met de dood, realiseerde fotograaf Antonio Casagrande zich dat het leven altijd onscherp blijft.
De dageraad leek in alles op die van de ochtend waarop hij, een jongen nog, werd gegrepen door het felle verlangen man te zijn, een verlangen dat hem nooit meer zou verlaten: een strakblauwe lucht, licht dat schuin door de takken viel, bloemknoppen zo groot als eieren die elk moment konden openbarsten.
In eerste instantie zette de opvlammende hemel hem op het verkeerde been, het had alle schijn van een bloedige zonsondergang. Bij het triomferende schijnsel van de klaarlichte dag, dat er meteen op volgde, deed Antonio Casagrande wat hij altijd was blijven doen sinds zijn baas hem de beginselen van het vak had bijgebracht: schaduwen, kleuren, scherptediepte en contrast berekenen. Maar het gebruikelijke, opwindende gevoel van controle over de schepping zou niet aanhouden.
Wat belangrijk is, wat echt telt, zei hij bij zichzelf in een flits van helder inzicht, blijft altijd in nevelen gehuld.