Het begon op een middag in februari in een Londense damessociëteit – een ongeriefelijke sociëteit en een druilerige middag – toen mevrouw Wilkins, die uit Hampstead was gekomen om boodschappen te doen en op de sociëteit had geluncht, in de rooksalon The Times van tafel pakte, haar blik lusteloos over de pagina met korte advertenties liet gaan en deze zag:
Aan hen die blauweregen en zonneschijn waarderen. Te huur voor de maand april, aan de kust van de Middellandse Zee: klein en gemeubileerd middeleeuws Italiaans kasteel. Het noodzakelijke personeel is aanwezig. Antwoordnummer 1000, The Times.
Dat was de conceptie ervan, maar zoals wel vaker het geval is, was degene die concipieerde zich er op dat moment niet van bewust. Omdat mevrouw Wilkins niet vermoedde dat daar en toen werd beslist over april van dat jaar liet ze de krant met een geërgerd en berustend gebaar vallen, liep naar het raam en staarde somber naar de natte straat.
Voor haar waren middeleeuwse kastelen niet weggelegd, zelfs niet als ze specifiek als klein werden omschreven. Voor haar waren de Middellandse Zeekust in april, blauweregen en zonneschijn ook niet weggelegd. Zulke genoegens waren alleen voor de rijken. Toch was de advertentie gericht aan hendie zulke dingen waarderen; ze was dus hoe dan ook aan haar gericht geweest, want zij waardeerde ze zeker, meer dan iemand kon weten, meer dan ze ooit had laten merken. Maar ze was arm. Op de hele wereld bezat ze van zichzelf maar negentig pond, die ze jaar na jaar opzij had gelegd, pond voor pond met zorg had bespaard op haar kledingtoelage. Op voorstel van haar man had ze het bedrag bij elkaar geschraapt als steun en toeverlaat voor barre tijden.