(Over die keer dat ik met De Uitgever besprak dat veel mensen van alles willen maar vaak afhaken omdat ze niet durven en dat creativiteit alleen bestaat als je je ideeën echt uitvoert)
Met een brede glimlach, waar een tikkeltje vrees in zit, neem ik plaats tegenover De Uitgever. Aan een ovale vergadertafel gaan we bepalen waar mijn boek nou precies over moet gaan. Keuzes maken. Ik wil veel te veel vertellen, dus dwingt De Uitgever me om het boek in één zin samen te vatten. Speciaal voor deze knopendoorhakgelegenheid draag ik een wit-paarse onesie met een illustratie van een vuurspuwende draak. Het pak is kleurrijk en bestaat uit één stuk. Een soort superheldenkostuum. Alsof ik De Uitgever er met mijn kledingstijl van wil overtuigen dat ik bijzondere schrijfkrachten bezit. Dat hoop ik ook aan mezelf te bewijzen. Aan het pak kan het in elk geval niet liggen. Daarin voel ik me een kunstenaar. Zolang ik niet op de wc zit. Op de wc ben ik slechts een kwetsbare naakte vrouw met een hoopje gekleurde stof op haar enkels. De Uitgever heeft vrolijke bruine krullen, een vriendelijke blik in zijn ogen en een aanstekelijke lach. Moest ik hem vergelijken met een groente, dan koos ik voor broccoli. Het is duidelijk dat ik nog moet werken aan metaforen en karakteromschrijvingen, maar ik ben pas net begonnen. Ergens ben ik ook bang voor hem. Bang dat hij, als ik iets niet-auteurwaardigs zeg, de droom om een boek te schrijven versnippert door het contract door een shredder te trekken.