De telefoon gaat al voor de derde keer in drie minuten. Ik werp snel een blik op het display en zie dat het weer hetzelfde onbekende nummer is. De eigenaar ervan is ook onbekend, heb ik ontdekt, wat nog een extra reden is om niet op te nemen. Ik heb een hekel aan telefonische verkopers. Ik richt me weer op mijn kop thee en het manuscript. Nog vijf weken en drie dagen tot de deadline. Ik heb tot nu toe een derde kunnen vertalen. Ik probeer om zeven pagina’s per dag te doen, maar dat is best moeilijk – in elk geval met een slecht boek en als je alleen maar zin hebt om te slapen. Te mógen slapen, voor de verandering. Vannacht heb ik tot iets na drieën wakker gelegen, om daarna voor een paar minuten lang in een chaotisch dromenland te belanden waar ik me niets van herinner. ‘Jij hebt te veel demonen,’ zegt Vegar altijd tegen me. ‘Ga op Tinder.’ ‘Ik ben mijn vertrouwen in mannen verloren,’ antwoord ik meestal. Mijn vertrouwen dat er ergens iemand rondloopt die kan leven met alles waar ik mee moet leven. ‘Dat is niet waarvoor je op Tinder moet gaan,’ zegt Vegar. ‘Jij hebt iemand nodig om lol mee te hebben.’ Inderdaad, daar had je het. Kon ik me maar herinneren hoe. Nu begint mijn mobieltje te piepen. Zelfde nummer. Hmm. Verkopers sturen geen sms’jes. Ik ontgrendel mijn telefoon en staar naar de oplichtende woorden. Ik heb je vader gevonden.