Het bleef zo lang stil dat ik me begon af te vragen of papa en
mama ooit nog iets tegen elkaar zouden zeggen. Niet dat ik
bang was dat ze ruzie hadden – alleen wij kinderen maakten
ruzie – maar wel dat beiden in een droom waren verzonken.
Maar toen zei papa weifelend: ‘Weet dat het me allemaal heel
erg spijt, liefste.’
Mama reageerde al bijna voordat hij was uitgesproken: ‘Dat
doet er helemaal niet toe, vooropgesteld dat het deze keer wel
goed komt. En dat zal toch wel?’
‘Jazeker, daarvan ben ik overtuigd,’ zei papa. Zijn stem kreeg
een spottende bijklank. ‘Ik moet toch in staat zijn om te doen
wat ze van me vragen? Om de redactie te voeren over zo’n
plaatselijk krantje?’
‘Ach, mijn lieve Piers, ik weet dat je te goed bent voor deze
baan,’ zei mama welgemeend. ‘Niettemin is het een godsgeschenk,
mogen we van geluk spreken dat meneer Morpurgo
toevallig zo’n krant bezit en dat hij zo goed is…’ Ze aarzelde
om haar zin af te maken.
‘Me weer te helpen,’ vulde papa afwezig aan. ‘Ja, vreemd dat
een rijkaard als Morpurgo zich bezighoudt met zoiets als de
Lovegrove Gazette. Naar ik heb begrepen levert het blad
aardig wat op, maar voor een man met zoveel belangen is dat een
habbekrats. Ik neem echter aan dat wanneer je een fortuin
opbouwt er tussen alle pareltjes ook lorren verzeild raken.’ Hij
trok zich weer terug in zijn droom. Zijn grijze ogen, die helder
onder zijn rechte zwarte wenkbrauwen stonden, priemden
naar buiten, door de muren van de zitkamer van de hoeve
heen. Hoe jong ik toen ook was, ik wist dat hij zichzelf als
miljonair probeerde voor te stellen.