We zijn halverwege de toren als ik de stem van de springer hoor.
‘Me-meneer Cain? Bent u dat, daar beneden?’
Forensic Services plaatst het accent in Tennessee, West Virginia of Kentucky. Het stotteren wijst ook op een hoop andere dingen.
Ik zet mijn handen aan mijn mond en roep omhoog in het duister. ‘Hier ben ik.’
‘Alleen?’
Ik kijk naar Hart – ‘Hetta,’ verkondigde ze toen we tien minuten geleden aan elkaar werden voorgesteld, en ze nam daarna ook nog de moeite om het te spellen. Ze hield me met uitgestrekte hand tegen. De andere hand zit om haar wapen geklemd. Een kaal lichtpeertje bungelt aan het plafond aan een gerafelde draad en doet rare dingen met onze schaduwen terwijl zij haar hoofd schudt.
‘Nee,’ roep ik terug. ‘Ik heb ter bescherming een agent bij me.
Ze heeft de onderhandelaar van het Metropolitan Police Department afgelost.’
Er valt een stilte.
Boven ons ontwaar ik slechts de grootste van de twee kerkklokken en de onderste helft van de ladder naar het hoogste niveau, waar de springer zich vanaf dreigt te werpen.
We wachten terwijl de wind rond de toren giert en zoveel stof en vogelpoep doet opwaaien dat mijn ogen tranen en ik steken in mijn keel voel.
En dan: ‘Meneer Cain? Ik heb het de onderhandelaar ook al verteld. Wat ik te zeggen heb, is alleen voor uw oren bestemd. Uw collega moet een niveau lager blijven s-staan.
‘Meneer,’ roept Hetta. ‘U, daar boven. Ik heet Hetta Hart en ik ben een speciaal agent van de United States Secret Service. Ik bescherm dokter Cain. U moet steeds op een plaats blijven waar ik u kan zien. Als ik u niet kan zien, kan ik niet instaan voor uw veiligheid. Is dat duidelijk?’
Dit toespraakje van haar verrast me. Ik zou het haar hebben ontraden. Maar het is al gebeurd.
‘Duidelijk, agent Hart. Volkomen d-duidelijk.’