5 oktober 1863 Zijn handen maken snelle bewegingen terwijl hij de verzilverde koperen plaat oppoetst tot een perfect spiegelend oppervlak. Op een goede dag, laten we zeggen op een dag waarop hij in opdracht portretten maakt van leden van een rijk Londens koopmansgezin, produceert hij met gemak dertig daguerreotypen, misschien meer. In dit godvergeten oord aan de andere kant van de wereld is dat echter veel moeilijker. Hij is ingehuurd door het leger van de koningin en ziet zich keer op keer genoodzaakt zijn kunst te bedrijven in het open veld, waar hij geen permanente studio heeft, noch een donkere kamer waarin hij zijn materiaal kan voorbereiden. Het is een uitdaging, op z’n zachtst gezegd. Maar hij gaat prat op zijn professionalisme. Bedekt door een zwarte doek maakt de daguerreotypist de glimmend gepoetste plaat gevoelig in een bak met jodiumkristallen. Hij wacht geduldig tot de dampen reageren met het zilver. Andere aanwezigen zijn minder geduldig. ‘We hebben niet de hele dag de tijd,’ zegt de kapitein van de troep. ‘Schiet op, kerel.’ De kapitein is nogal beschonken en is dat al uren, al sinds zijn mannen erin slaagden de gevangene aan te houden. Eerlijk gezegd is hij vaker dronken dan nuchter, iets wat zijn mannen maar al te goed weten, getuige het constante gebrek aan rum in hun avondrantsoen. En terwijl niemand zich durft te beklagen over de situatie, heeft de drankzucht van de kapitein hem geen vrienden onder zijn ondergeschikten bezorgd.