‘Fijn dat u hebt willen komen,’ zegt een bebrilde man met een bolrond, kaal hoofd. Hij gebaart naar de stoelen aan de overkant van de tafel. ‘Gaat u zitten.’
Een zelfbewuste, strak gekapte man met een modieuze bril loopt de vergaderkamer binnen, met in zijn kielzog een bejaard ogend grijs mannetje dat zijn ogen neergeslagen houdt. Ze nemen plaats. ‘Wilt u koffie?’ vraagt de man met het kale hoofd. Dat is het teken voor de jongeman naast hem om zijn laptop een stukje opzij te schuiven, kopjes van een klaarstaand blad te halen en in te schenken.
‘Welkom,’ vervolgt de gastheer. ‘Mijn naam is Faverey, ik ben officier van justitie. Meneer Op de Beeke hier werkt ook bij het Openbaar Ministerie en zal deze bijeenkomst notuleren.’
De man met de modieuze bril knikt.
‘Ik ben Henk Vroman, van advocatenkantoor Adelaar, Vroman en Van Bezuijen. Ik sta meneer Van der Smissen bij.’
‘En ik ben Fons van der Smissen,’ voegt het kleine mannetje daar ten overvloede aan toe.
‘Dit is een belangrijke bijeenkomst,’ kondigt de officier aan, terwijl hij iets naar achteren gaat zitten zodat zijn buurman een kop koffie voor hem kan neerzetten. ‘Want we willen graag formeel vastleggen dat u, meneer Van der Smissen, gaat getuigen in de zaak tegen Hubertus Verbunt. We hebben hem in voorlopige hechtenis genomen, maar kunnen hem niet langer vasthouden dan negentig dagen, als we geen vervolgstappen zetten.’
Vroman heft afwerend zijn handen op.
‘Hoho, niet zo snel, meneer Faverey. Meneer Van der Smissen verkeert in een uiterst precaire situatie. Omdat hij sinds jaar en dag een vertrouwenspositie bekleedt binnen het bedrijf van de heer Verbunt, loopt hij veel risico als bekend wordt dat hij gaat getuigen tegen deze man. U weet dat een mensenleven niet veel waard is als het gaat om georganiseerde misdaad.’