1
Voordat haar grootmoeder door kon met doodgaan, moest Hannah de luxaflex nog doen.
Het was het deprimerende ritueel aan het eind van haar wekelijkse bezoek aan het bejaardentehuis: steeds weer de bevestiging dat ze in de ogen van haar grootmoeder inderdaad niet eens de simpelste dingen meteen goed kon doen en altijd een tweede of derde poging nodig had. Maar oké, ze kon haar ego opzijzetten. Niets makkelijker dan een oude, levensmoede vrouw in een verpleeghuis zich een paar momenten ver verheven boven iemand te laten voelen.
Evelyn zat in elkaar gezakt in haar leren fauteuil, die als het pantser van een schildpad haar kromme rug omhulde. Met groeiende frustratie keek ze naar haar kleindochter en gaf met uitgestoken wijsvinger aanwijzingen over de juiste stand van de zonwering.
‘Verder naar beneden! Dat is te ver! En nu schuin zetten. Schuiner! Kind, allemachtig!’
Hannah stond met het koord en de plastic stok te prutsen tot de oktoberzon, die door de witte plastic lamellen scheen, de kamer in een vaal licht hulde. In die grijzige schemer zou Evelyn de rest van de dag zitten luisteren naar het tikken van haar vele wandklokken of tv zitten kijken, wachtend op de dood, terwijl ze tegelijkertijd op vitaminesnoepjes sabbelde en alle levensverlengende pillen en poeders innam die Hannah voor haar bij de apotheek had gehaald.