1.
“Ik wist in die tijd niet wat Auschwitz was. Hoe had ik dat kunnen weten? Hoe had iemand van ons kunnen weten dat zoiets ook maar bestond? Maar ik begreep genoeg van de nazi’s om te weten dat ik niet naar een van hun kampen kon terugkeren. Toen ik me daar op verhoudingsgewijs veilige Franse bodem bevond, op een Frans perron, met Franse bewakers en Franse mecaniciens, besloot ik te ontsnappen.
Door mijn opleiding wist ik dat de mecanicien op elk Frans treinstation een gereedschapskistje had met een schroevendraaier en schroefsleutel. Zodra de bewakers afgeleid werden, stal ik die en verstopte ze in mijn jas. Ik liep naar de treinmachinist en vroeg hem in het Frans hoe lang het zou duren voordat de trein de grens naar Duitsland zou passeren. Dat zou na negen uur gebeuren. Ik had negen uur de tijd om te ontsnappen, daarna zou ik er niet meer op kunnen hopen vrij te komen.”
2.
“‘Deze kant op,’ zei Mengele, wijzend op mij. ‘Die kant op,’ zei hij tegen mijn vader, de andere kant op wijzend, naar een vrachtwagen die vol gevangenen werd geladen. Ik wilde niet van mijn vader worden gescheiden, dus glipte ik van de ene rij naar de andere en liep achter hem aan. Ik was bijna bij de vrachtwagen toen een van de knechten die bij Mengele op wacht had gestaan mij zag.
‘Hé!’ zei hij. ‘Hij heeft toch gezegd dat jij die kant op moest?’ Hij wees naar de ingang van Auschwitz. ‘Jij gaat die vrachtwagen niet in.’ ‘Warum nicht?’ vroeg ik. De knecht vertelde dat mijn vader met de vrachtwagen zou gaan omdat hij oud was en dat ik zou lopen. Dat was een redelijke verklaring, dus vroeg ik niet door. Maar als ik die vrachtwagen in was gegaan, zou ik zijn vermoord.”