Voorpublicatie
Doordrenkt van bloed strompelt het meisje de duisternis in. Haar kleren hangen gehavend langs haar jonge lichaam en onthullen grote stukken bleke huid. Schoen verdwenen, bloedende voet. Ze lijdt ondraaglijke pijn, maar de pijn is betekenisloos geworden en valt in het niet bij ander lijden.
Haar gezicht is vertrokken van doodsangst, haar hart bonst, haar ademhaling is het heftige hijgen van een weggedoken vos.
De nachtelijke stilte wordt verbroken door een laag gebrom. Een vliegtuig? Het meisje veegt het bloed uit haar ogen, kijkt omhoog naar de lucht en ziet alleen sterren.
Het gebrom wordt luider, lager. Een auto die schakelt? Komt ze in de buurt van de hoofdweg? Haar hart springt op en vanuit ergens diep in haar binnenste verzamelt ze de energie om het op een lopen te zetten.
Het licht achter haar voelt ze eerder dan dat ze het ziet. Ze voelt hoe haar gestalte in het duister wordt uitgelicht en weet dat de auto van achter haar komt. Bij de boerderij vandaan. Ze draait zich om.
Nog voordat ze het ziet, weet ze al dat hij haar heeft gevonden. Nog voordat ze het ziet, weet ze al dat het zijn gezicht zal zijn, daar achter het stuur. Ze verstijft. Een seconde lang aarzelt ze, en dan verlaat ze de weg, vliegt een greppel in, over een houten hek, klautert het naastliggende veld op. Ze rent blindelings, valt, komt overeind, maakt geen geluid. Wat zou ze hebben aan schreeuwen?
Zodra hij haar te pakken heeft, grijpt hij handenvol van haar haren, trekt haar omlaag. Ze ruikt zijn adem. Ze weet wat hij met haar gaat doen. Ze weet wat er gaat komen, want ze heeft het hem al zien doen, ze heeft het hem haar vriendin zien aandoen, hoe ruw hij haar…
‘In vredesnaam,’ mompelde Irene luid terwijl ze het boek dichtsloeg en het op de stapel voor de kringloopwinkel gooide. ‘Wat een ontzettend geleuter.’
1.
In Laura’s hoofd zei Deidre: Het probleem met jou is dat je foute keuzen maakt, Laura.
Je hebt helemaal gelijk, Deidre. Niet bepaald iets waarvan Laura had gedacht dat ze het ooit zou zeggen of zelfs maar denken, maar zoals ze daar in haar badkamer stond, bevend, met bloed dat warm en gestaag uit de snee in haar arm gutste, moest ze toegeven dat die denkbeeldige Deidre de spijker op de kop sloeg. Ze leunde naar voren en drukte haar voorhoofd tegen de spiegel zodat ze zichzelf niet in de ogen hoefde te kijken, maar omlaagkijken was erger, want op die manier kon ze het bloed uit haar zien wellen, en dat maakte dat ze duizelig werd en het gevoel kreeg dat ze moest overgeven. Wat een hoop bloed. De snee was dieper dan ze had gedacht, eigenlijk moest ze naar de Spoedeisende Hulp. Maar ze piekerde er niet over.
Foute keuzen.
Toen het bloed eindelijk trager leek te gaan stromen, trok Laura haar T-shirt uit en liet het op de grond vallen, ze stapte uit haar spijkerbroek, liet haar onderbroek zakken, wurmde zich uit haar bh, ademde scherp tussen haar tanden door in toen het metalen haakje langs de snee schraapte en vloekte: ‘Godverdegodverdegodver.’
De bh liet ze ook op de grond vallen. Ze klauterde in de badkuip, draaide de douche open en stond een tijdlang te rillen onder een nietig straaltje gloeiend heet water (haar douche bood de keus tussen heel heet en heel koud, met niets rtussenin). Ze liet haar gerimpelde vingertoppen heen en weer gaan over haar ivoorwitte, prachtige littekens: heup, dij, schouder, achterkant van de schedel. Hier ben ik, zei ze zacht tegen zichzelf. Hier ben ik.
Toen ze haar onderarm onbeholpen in massa’s wc-papier had verpakt en de rest van haar lijf in een tot op de draad versleten handdoek, belde Laura, op de lelijke bank van grijs nepleer gezeten, haar moeder. De telefoon schakelde meteen over op de voicemail, en ze hing op. Het had geen zin om beltegoed te verspillen. Daarna belde ze haar vader.
‘Alles in orde, meissie?’ Op de achtergrond hoorde ze geluiden, de radio, 5 Live.
‘Papa.’ Ze voelde een brok in haar keel die ze wegslikte.
‘Wat is er?’
‘Zou je even langs kunnen komen? Ik… Ik heb een slechte nacht gehad, en ik vroeg me af of je misschien gewoon even kon komen. Ik weet dat het een heel eind rijden is, maar ik…’
‘Nee, Philip.’ Deidre op de achtergrond, sissend tussen opeengeklemde tanden. ‘We gaan bridgen.’
‘Papa? Wil je me van de speaker halen?’
‘Meissie, ik…’
‘Ik meen het, wil je me alsjeblieft van de speaker halen? Ik wil haar stem niet horen, anders krijg ik zin om dingen in de fik te steken…’
‘Toe nou, Laura…’
‘Laat maar zitten, pap, het maakt niet uit.’
‘Weet je het zeker?’
Nee, dat weet ik verdomme niet zeker. ‘Ja hoor. Ik red me wel. Het komt wel goed.’
Op weg naar de slaapkamer trapte ze op haar jasje, dat ze in de gang op de grond had laten vallen in haar haast om de badkamer te bereiken. Ze bukte en pakte het op. De mouw was gescheurd, Daniels horloge zat nog in de zak. Ze haalde het eruit, draaide het om en schoof het om haar pols. Het wc-papier rond haar onderarm kleurde felrood, haar arm bonsde zacht terwijl het bloed uit haar gutste. Ze werd draaierig. In de badkamer liet ze het horloge in de wasbak vallen, trok het wc-papier van haar arm en liet de handdoek op de grond vallen. Ze ging weer onder de douche staan.
Met een schaar schraapte ze onder haar nagels, en intussen zag ze het water aan haar voeten roze kleuren. Ze deed haar ogen dicht. Ze luisterde naar Daniels stem die vroeg: Wat mankeert jou toch?, en naar Deidres stem die zei: Nee, Philip, we gaan bridgen, en toen naar haar eigen stem. Dingen in de fik steken. In de fik steken. In de fik steken.