Het was tien uur ’s morgens.
De thee in mijn beker was koud geworden.
Ik wilde nog een koekje.
Ik wilde je een bericht sturen.
Ik had spijt van de ruzie.
Veel spijt.
Maar Helen klonk door de intercom.
‘Ik heb hier ene mevrouw Taylor aan de lijn.
Ze zegt dat haar man bij ons zijn testament had
en hij is overleden. Ze klinkt oké.’
Ik scrolde door mijn mail:
cliënten, vragen,
uitverkoop bij L.K. Bennett.
‘Verbind maar door,’ zei ik.
Ik leunde achterover,
klaar om haar te steunen.
‘Mevrouw Taylor, met Ana Kelly.
Allereerst gecondoleerd met uw verlies.’
‘Wat aardig van u,’ zei ze.
Op mijn tweede scherm
zocht ik Taylor op in het bestand.
Tweeëntwintig cliënten.
‘Mag ik u de voornaam van uw man vragen?’
‘Ja, natuurlijk, sorry. Eh…’
Ze twijfelde,
alsof een naam onbereikbaar kan zijn,
nu al weggeborgen op een hoge plank.
En toen.
‘Connor Mooney.
Ik ben zijn vrouw, Rebecca Taylor.
We hebben verschillende achternamen.’
De echtgenote.
Zijn echtgenote.
Jouw echtgenote.
De echtgenote.