München 1960
Mijn overgrootvader Barnaba Carbonaro, zoon van een priester en een wondergenezeres, heeft vierentwintig kinderen verwekt, een mens gedood en een mandarijnenimperium opgebouwd. Een kleine man met rusteloze ogen, analfabeet, maar met een uitstekend geheugen voor getallen en uitstaande gunsten. Een man die met de helm op werd geboren. Als hij na lange tijd weer naar München terugkeert, heeft hij nergens spijt van. Echt trots is hij vooral op twee dingen: zijn Duitse paspoort en het verlies van zijn vermogen.
Wij Carbonaro’s zijn sedert generaties een familie van kleermakers, fruithandelaars, hypochonders, cholerici, dandy’s, wondergenezers, zangers en reisleiders. De meeste Carbonaro’s dragen de naam van hun te vroeg overleden broers of zussen, want in onze familie worden namen afgedragen zoals in andere families kleren en schoenen. Misschien zijn de doden ons daarom ook zo nabij. Kinderen sterven, namen overleven: Maria, Nino, Pippo, Anna, Aurora, Turri, Pina, Angela, Ignazio. Wie in deze reidans ooit de voornaam Pancrazia of Barnaba meekreeg, heeft daar diens leven lang een hekel aan en laat zich Maria of Antonio noemen. Maar bij wijze van goedmakertje voor die gehate namen worden alle Pancrazia’s en Barnaba’s van de familie Carbonaro met de helm op geboren.
Over hen wil ik vertellen.