We komen alle drie tegelijk aan. Ja, ook ik ben onder mijn dekens vandaan gekomen. Het is het laatste weekend voordat ik weer begin met werken en dat gaan we vieren. Ik lag er ‘even uit’, zullen we maar zeggen. Noem het overspannen, noem het een rustpauze, noem het een reflectiemoment, noem het een quarterlifecrisis. Noem het wat je wil: ik bleef een maand thuis. Inclusief gespannen schouder- en nekspieren, zonder zin in het leven – of in wat dan ook.
Weer-gaan-werken is wat mij betreft dus ook geen reden voor een feestje, maar ‘dan zien we elkaar weer eens,’ had Vivian gezegd.
Aanvankelijk zou haar vriend er ook bij zijn, maar die bleek verkouden (het heerst) en wilde ons niet aansteken (de schat). Voor mij geen probleem dat hij er niet is, want ik voel me naast hem altijd een enorme klaploper en hij grijpt ook elke kans aan om me dat gevoel te geven – alsof mijn zorgtoeslag rechtstreeks uit zijn zak komt.
Ik pluk zenuwachtig aan mijn pony. Zo’n plakkende zweetpony aan je voorhoofd ziet er extreem ongewassen uit. Nou was ik heel toevallig de afgelopen tijd ook vaak ongewassen, maar dat hoeven zij niet te weten.
Bovendien moet dat dagenlang in hetzelfde kloffie bankhangen (en slapen) ook maar eens afgelopen zijn. Of zoals mijn moeder vanmorgen aan de telefoon nog had gezegd: ‘Hupsakeetje! Gewoon even iets leuks aantrekken! En opmaken!’
Ik zwaai, zet mijn fiets op slot en loop zo nonchalant mogelijk naar mijn vriendinnen toe.