Het geluid van het journaal vanuit de woonkamer bereikte Kristina Stare als irritant gemurmel en verstoorde haar ongeruste gedachten. Ze keek uit het raam. Voorbij de troebele straaltjes regen langs het raam strekte Trollhättan zich uit aan de overzijde van de rivier. De lichten van de huizen aan de
boulevard glinsterden en werden langer over de rimpelingen van het wateroppervlak.
Ze stond in een donkere kamer. Kristina had hier geen licht nodig, ze kende de kamer als haar broekzak. De geuren waren er, net als de grijze schaduwen van verschillende kussens, poppen, boeken en de gitaar die in het rek tegen de wand stond.
Alles was zoals gewoonlijk. Alles stond op zijn plaats. Het enige wat niet in de kamer was, was Mira.
Het voelde als een eeuwigheid dat haar dochter verdwenen was. Twee dagen. Al twee dagen geen contact. De wangen van Kristina waren nu droog, maar haar gezicht voelde dik en opgezwollen aan door alle tranen. Dit ogenblik was het eerste rustige moment dat ze had nadat ze meteen de politie had gebeld om haar dochter als vermist op te geven. De politie. Kristina kon het niet nalaten om te glimlachen. Tot nu toe waren ze nog niet van veel nut geweest. Natuurlijk
hadden ze de zoektocht georganiseerd en over de vondst in het bos verteld voordat de pers het wereldkundig had gemaakt. Maar hoewel ze veel middelen voor de zoektocht hadden ingezet, waren het vrijwilligers die het geraamte in het jackje van Mira hadden gevonden. Vrijwilligers waren meestal discreet, maar in tegenstelling tot de politie was er altijd wel iemand die door sensatielust werd gedreven.