Pijn
Het was geen goed idee om zijn ogen te openen. Het licht was te fel. Hij kneep zijn oogleden dicht.
Er zoemde iets in zijn oren. Het werd steeds luider.
Hij werd zich bewust van pijn. Pijn in zijn enkels. Pijn in zijn knieën. Zijn buik. Zijn nek. Pijn die als een vloeistof van het ene lichaamsdeel naar het andere stroomde, als een dieprode kleurstof die zich door de rivieren van zijn aderen verspreidde tot in het kleinste beekje en gewapend met speren en vlammenwerpers elke ranzige republiek van zijn lichaam binnendrong. Zijn ellebogen. Zijn handen. Zijn vingers.
Zijn lies.
‘Dit kan even pijn doen,’ zei een stem.
Naalden in zijn schedel. Explosies van zwart.
Het zou kunnen dat hij schreeuwde.
‘Probeer alstublieft stil te liggen.’
‘Godverdomme!’
‘Lig stil.’ Een stem zonder mededogen. ‘U maakt het niet beter door te bewegen.
Zijn longen stonden in brand. Ademhalen was onmogelijk. Zijn tong. Zijn keel. De lucht in zijn mond smaakte naar zwavel.