St Austell, Cornwall, eind februari
Het eerste wat Lexi opviel toen ze deze zondag uit de trein stapte, was de geur. Het rook naar vis en in de verte wat ziltig – volstrekt anders dan in Londen. Het tweede waren de palmen. Ze wist natuurlijk wel dat er vanwege de golfstroom palmen groeiden in deze meest zuidwestelijke uithoek van Engeland, maar iets weten en het met eigen ogen zien, dat zijn twee verschillende dingen.
Alleen het weer paste totaal niet bij de palmen. Een krachtige wind geselde de palmtoppen en sproeide een fijne regen in Lexi’s gezicht. Een paar lichte slierten haar waaiden onder haar capuchon vandaan, boven haar cirkelden twee krijsende meeuwen. Ze worstelde met haar bagage en vervloekte haar grote koffer, waarvan een van de wieltjes blokkeerde. Waarschijnlijk zat er een steentje in vast. Inmiddels dreigde de zware weekendtas ook nog van haar schouder te glijden. Lexi bleef staan en keek om zich heen.
Van de houten gevel van het station bladderde de verf af, voor het spoor stonden een paar vierkante, roodgeverfde bakken met palmen.
Ze was als enige hier uitgestapt. Even werd ze door twijfel overmand. Was het echt een goed idee geweest om hiernaartoe te komen? Ze spiedde het perron af, keek achter zich, zoals zo vaak de afgelopen tijd. Nee, er was verder niemand. Of toch wel: een man met een pet op die langzaam slenterend haar kant op kwam. Ook Lexi zette zich in beweging.