In de lente van 2018 had ik de bijzondere ervaring te poseren
voor mijn portret in olieverf. Ik denk niet dat dit dezelfde betekenis
heeft als vroeger. Dankzij de uitvinding van de fotografie is het
gemakkelijker om het onderwerp van een schilder te zijn;
modellen hoeven niet meer urenlang te zitten. Ze heeft
hen bevrijd van de noodzaak steeds opnieuw dezelfde pose
aan te nemen, en ze kunnen sneller hun biezen pakken als de
schilder humeurig is of saai, oppervlakkig of arrogant. Zulke
zegeningen werken twee kanten op: de verhalen over irritante
modellen zullen talrijk zijn. Het is in elk geval een fascinerende
relatie, omdat ze intense intimiteit en de abrupte afkapping
daarvan meebrengt. De schilder zal het doek voltooien; het
model zal vertrekken en niet meer terugkomen; wellicht spreken
die twee elkaar nooit meer. Dat intermezzo van hen samen, hoe
kortstondig ook, is niet alleen een tastbaar moment
in de tijd, maar ook het filteren van een identiteit door middel
van een langzaam groeiend oordeel dat het uiteindelijke portret
wel of niet waarheidsgetrouw weergeeft.