De oude man kwam de tuin in.
Reseng stelde het telescoopvizier iets scherper in en trok de spanhendel naar achteren. De kogel gleed met een luide klik in de kamer. Hij keek om zich heen. Afgezien van de hoge dennenbomen die zich naar de hemel uitstrekten, bewoog er niets. Het was stil in het bos. Er vlogen geen vogels op, er tjirpten geen insecten. Omdat het hier buiten zo stil was, zou het geluid van een geweerschot tot ver in de omtrek te horen zijn. Stel dat iemand het hoorde en hiernaartoe kwam rennen? Hij zette de gedachte uit zijn hoofd. Het had geen zin om zich daar zorgen over te maken. Geweerschoten waren hier heel vaak te horen. Mensen zouden denken dat het stropers waren die op wilde zwijnen joegen. Wie zou er nu tijd willen verspillen door zo diep het bos in te trekken om een enkel geweerschot te onderzoeken? Reseng tuurde naar de berg in het westen. De zon stond een handbreedte boven de bergkam. Hij had nog tijd.