Het is woensdagochtend 28 oktober 2020. Ik lig wakker, woelend onder de dekens. Mijn hoofd gonst en mijn lijf vindt geen rust. Het is 05:16 uur, zie ik op het scherm van mijn telefoon.
Naast me hoor ik Bas kreunen. Hij heeft de hele nacht geen fijne houding kunnen vinden. Twee dagen geleden is hij van zijn scooter gevallen. Zijn schouder zit in een mitella, zijn lijf is beurs en pijnlijk. ‘Steph, die kutmitella is weer afgezakt,’ mompelt hij.
‘Wil je dat ik help?’ ‘Nee lieverd, ik ga toch even naar de wc. Dan maak ik hem zelf wel opnieuw vast.’ Hij strompelt uit bed en sloft naar de badkamer. Het duurt een tijdje en ik roep vanuit bed: ‘Gaat het goed, schat?’ ‘Ja, moet ook even kakken,’ zegt hij zachtjes. Ik grinnik, wat een boer is het soms ook.
Ik wil net mijn ogen sluiten, als Bella opschrikt. Onze hond, altijd trouw aan het voeteneind, zit ineens rechtop. Met haar oortjes gespitst begint ze te grommen. Dan blaft ze, steeds harder. Ik kom overeind en probeer door het geblaf heen te luisteren. Dan hoor ik het ook. Voetstappen, gestommel op de gang. Mijn adem stokt in mijn keel en even lijkt het alsof ik geen lucht krijg. Mijn hele lichaam verstijft, maar toch spring ik uit bed. Mijn hand grijpt automatisch naar het mes op mijn nachtkastje, dat daar ligt sinds die inbraken. Twee in korte tijd. Sindsdien slaap ik nooit meer zonder. Bella staat nu voor de deur en is woest aan het blaffen. Ik hoor mensen met elkaar praten aan de andere kant en blokkeer. Fuck, dit kunnen toch niet wéér inbrekers zijn? denk ik. Toch niet voor de derde keer?! Waar is Bas? Wat moet ik doen? Net als ik me afvraag of ze wapens bij zich hebben en ons iets aan gaan doen, hoor ik een zware stem achter de deur: ‘politie! nu opendoen!’
Ik bevries. Politie? Dat kan niet, het moet een truc zijn. Toch?
Onder de deur door zie ik lichtstralen bewegen, ze hebben zaklampen mee. Stevig klem ik mijn vingers om het mes en ik voel een soort beschermingsdrang in me opborrelen. Ik gil: ‘opdonderen!’ Vervolgens roep ik Bas, waar is hij verdomme? Hij verschijnt in een hoek van de gang en blijft gelaten staan. Zijn reactie verbaasde me; ik had verwacht dat hij net zo geschrokken zou zijn als ik. Hoe kan dat? Waarom ben ik de enige die zo in paniek is? Met een oorverdovende klap wordt de voordeur ingeramd. Ik zie het in slow motion gebeuren: het hout dat splijt, de deur die op mij afkomt. Mijn hart slaat op hol en ik raak nog erger in paniek. Dit is het dan, ik ben er geweest. Ik kan geen kant op, ze hebben ons te pakken.
Er stormen zes, misschien wel zeven zwarte schimmen naar binnen. Ze dragen kogelwerende vesten en helmen, hebben geladen wapens in hun armen en zwarte bandana’s voor hun gezicht. Een van hen draagt een paarse bandana met aapjes en bananen erop. Een detail dat ik nooit meer zal vergeten. Binnen enkele seconden ben ik omsingeld. ‘Mevrouw, naar de badkamer!’ schreeuwt de man met de paarse bandana…