‘Dames en heren, het volgende station is Bodmin Parkway. Vergeet niet uw persoonlijke bezittingen mee te nemen bij het verlaten van de trein.’
Gina Callaway rekte zich uit en pakte haar jas. De reis vanuit Londen was sneller gegaan dan ze had verwacht.
Een jonge moeder was met een gekwelde blik in haar ogen op de plaats tegenover haar gaan zitten, net voordat ze vanaf Paddington Station waren vertrokken. Ze klemde een schreeuwende baby met een rood gezicht tegen haar schouder.
Gina had zich al neergelegd bij een paar lawaaierige uren. De baby was echter snel tot rust gekomen, gesust door de beweging van de trein. De moeder zag er al snel wat minder gekweld uit, vooral nadat Gina haar had verrast met een beker thee uit de restauratiewagon, net na het centraal station van Exeter. De vrouw had een bedankje gemompeld, maar zich niet verplicht gevoeld om te praten. In feite hadden ze in harmonieuze stilte gereisd, allebei uit het raam starend terwijl het spoor soms zo dicht langs de oceaan liep dat het leek alsof ze per boot reisden in plaats van met de trein. Nu Gina opstond om te vertrekken, wisselden ze een vluchtige glimlach uit; twee mensen die elkaar nauwelijks kenden en wier paden elkaar nooit meer zouden kruisen.
De trein stopte bij het perron. Gina tilde met een zwaai haar koffer uit de trein en zette die op het beton. Een wolk stoom werd golvend door de lucht geblazen en verward stond ze even stil. Het was weliswaar lang geleden dat ze op het station van Bodmin was geweest, maar ze was er zeker van dat de trein naar Penzance meestal stopte bij perron één. Nu stond ze echter op perron twee, pal naast een menigte dagjesmensen die foto’s maakte van de stoomtrein die vanaf perron drie over de Bodmin and Wenford Railway reed, die onderdeel was van de Werelderfgoedlijst. Het was niet echt een probleem, het was alleen onhandig. Nu moest
ze haar koffer de trap op en aan de andere kant weer de trap af dragen, voordat ze een taxi kon nemen naar het huis van haar grootouders in Polwhipple. Althans, als ze zich door de menigte toeristen die het perron blokkeerde kon worstelen.
Ze wist een fotograaf te ontwijken en liep net met een bocht om een andere groep mensen met camera’s en smartphones toen de oude trein een schrille fluittoon liet horen.
De schoorsteen braakte een dikke stoomwolk uit, die voortgedreven door een windvlaag over het aangrenzende perron golfde. Gina knipperde tegen de wind en hapte naar adem bij een plotselinge scherpe pijn in een van haar ogen. Ze stopte en liet haar koffer los, waardoor de man achter haar mompelend vloekte toen hij haar moest ontwijken.
‘Au,’ mompelde Gina, terwijl de tranen over haar ene wang stroomden. ‘Au. Verdorie, dat prikt.’
Ze had echt een spiegel nodig, dacht ze, terwijl ze tevergeefs probeerde niet te knipperen vanwege haar brandende oog. Met één hand rommelde ze in haar tas, op zoek naar een zakspiegeltje, maar tegen de tijd dat ze het vond traande haar oog zo erg dat ze nauwelijks meer iets kon zien.
Bovendien begon haar andere oog nu ook te tranen.
‘Neem me niet kwalijk, kan ik je helpen?’